De eenjarige bloemakker

Inleiding
De bloemenrijkdom van de akkers was vroeger een opvallend element in het landschap. De meeste akkerkruiden zijn voor een groot deel oorspronkelijk uit Zuid-Oost Europa. Daar komen ze voor als steppeplant. Onkruiden als korenbloem, klaproos en bolderik zijn reeds in pré-historische tijd uit Klein-Azië meegekomen met graangewassen.
Deze bloemenrijkdom werd verreweg het grootste deel teweeggebracht door de in de akkers voorkomende onkruiden, de zgn. akkeronkruiden. Hiermee bedoelen we die plantensoorten die van nature, dus buiten de wil van de agrariër om, de akkergewassen vergezellen. Het zijn pioniers en de meesten van hen zijn efemeer (= kortstondig). Omdat zij voedsel, water en licht aan de akkers onttrekken, vormen zij een concurrentiefactor voor de akkergewassen en worden dan ook om die reden door de agrariër bestreden.
Verarming van de akkerflora in de laatste decennia is voor een groot deel te wijten  aan de betere zaaizaadzuivering. Zo is vrijwel uit alle akkers de Bolderik, (Agrostemna githago), wiens zaden groot en vergiftig zijn, verdwenen. De chemische onkruidbestrijding nam ook een belangrijk deel van de verarming voor haar rekening. Doordat vele eenzaadlobbigen ongevoelig zijn voor de gebruikte herbiciden hebben een aantal grassoorten zoals Oot (wilde haver) en Duist zich in vele akkers sterk uitgebreid. Dok de uitbreiding van maïs- en hakvruchtteelten zoals aardappelen, voeder- en suikerbieten heeft het graanteeltareaal in Nederland sterk teruggedrongen. Een en ander houdt verband met het feit dat het verbouwen van graan voor de Nederlandse boer in EEG-verband minder aantrekkelijk is geworden.
De werkgroep “Toepassing Inheemse Flora” wil d.m.v. dit artikel de aandacht vestigen op de kleurrijke akkers van weleer, welke uit het landschap zijn verdwenen. Zij wil een pleidooi houden voor een grotere toepassing van de akkerflora in het openbaar groen en wil daartoe een praktische bijdrage leveren.
Het ligt als zodanig niet primair in haar bedoeling te helpen bij het realiseren van authentieke, natuurlijke akkeronkruidengemeenschappen. Veeleer ziet de werkgroep iet als haar bedoeling te helpen bij het stimuleren van het verwerkelijken van bloemrijke akkers, waarbij vooral het esthetische (zie onkruiden in tabel I) of een anderszins aantrekkelijk aspect van de wilde flora.(bijvoorbeeld educatief-instructief aspect; zie onkruiden van bijvoorbeeld tabel II) naar voren komt. Om redenen van praktische aard worden in dit artikel alleen eenjarige onkruiden van  de droge(re) akkers betrokken.
Enige firma’s deden reeds de eerste aanzet om zaden van akkerkruiden in de handel te brengen. Alle goede bedoelingen ten spijt zijn deze zaden niet geschikt om als wilde, inheemse flora te worden gebruikt, omdat: in het door de handel aangeboden assortiment zaden zitten  van nogal wat soorten die niet inheems zijn in ons land. Het betreft hier veelal midden- en Zuid-Europese als ook mediterrane soorten (bijvoorbeeld Crepis rubra. Echium plantagineum, Linum sp., Linaria maroccana), doch ook zuivere cultuurplanten (bijvoorbeeld Chrysanthemum carinatum, Eschscholtzia californica, Linaria maroccana-hybride; van de wel inheemse soorten worden zaden geleverd van sterk veredelde selecties, kunstmatig gekweekte mutanten of kleurselecties (bijvoorbeeld donkerrode bolderik, witte tot vrijwel witte klaprozen met rode randen, witte, roze en paarse korenbloemen).
Ook de bijgeleverde adviezen zijn niet verantwoord. Zo heeft het geen enkele zin akkeronkruiden te zaaien met de bedoeling dat deze zich dan verder ter plekke uitzaaien en elk jarige zonder grondbewerking zullen terugkeren. Zij vestigen zich immers daar waar jaarlijks grond- bewerking wordt toegepast. Het adviseren van het doorzaaien met grassen als kropaar (Dactylis glomerata) e.d. is dan ook volkomen onjuist.
instanties, die onderzoek hebben verricht naar het aanbod van het juiste zaad en het gebruik ervan, zijn onder meer het Rijks Instituut voor Natuurbeheer (RIN) in Leersum en de Plantenziektekundige Dienst (PD) in Wageningen. Ook is veel baanbrekend werk verricht door pioniers. Met name de heren Thijsse. Landwehr en Sipkes hebben veel onderzoek verricht en publicaties geleverd. Een belangrijke publicatiebundeling is het boekwerk Wilde-plantentuinen van J. Landwehr en C. Sipkes, waarin ook een geschiktheidslijst voor inheemse wilde planten is opgenomen. Een deel van deze geschiktheidslijst – de één- en tweejarige akkerkruiden – is in dit artikel daaruit overgenomen en door de werkgroep verder bewerkt.
 Akkerhistorie
 De vroegere kruidenrijkdom van de akker werd mede bepaald door de in die tijd toegepaste extensieve landbouwmethoden. Voor de tijd van de kunstmest werden de akkers met organische mest bewerkt. In de heidestreken gebeurde dit met potstalmest. In Drente kreeg iedere boer na de oogst gedurende één nacht de schaapskudde op zijn land. Waar geen potstalmest voorradig was, paste men ook wel een jaar braakligging toe; het vee liet men gedurende dat jaar op het land weiden, daarna werd het groen als groenbemesting ondergeploegd. Bij dit stelsel verbouwde men het 1e en 2e jaar wintergraan (winterrogge of -haver), terwijl het derde jaar de akker braak bleef liggen.
Later liet men de braakperiode vervallen en verbouwde men een hakvrucht. Ook verbouwde men het 2e jaar zomergraan (zomergerst of haver). In de zomergraan- en hakvruchtakkers. ontwikkelden zich veel eenjarige onkruiden die in het voorjaar direct’ na de gepleegde grondbewerkingen kiemden, in datzelfde jaar trad bloei- en zaadvorming op. In de wintergraanakkers vestigden zich bovendien ook nog veel in het najaar kiemende kruiden die het volgend jaar tot bloei kwamen en zaad vormden. In het oosten en midden van het land werd vrij algemeen een zg. eeuwige roggebouw toegepast. Hierbij werd op de met potstalmest opgehoogde essen, enken en kampen jaar op jaar winterrogge verbouwd. Een enkele maal werd deze regelmaat onderbroken met een boekweit-, haver- of aardappelteelt. De soortenrijkdom in dit type akker was erg groot doordat hier zowel winter- als zomerannuellen naast elkaar voorkwamen. Naar gelang de grondsoort, de voedsel-rijkdom van de bouwvoor en de cultuurvorm bezaten de akkers onderling zeer uiteenlopende onkruidgemeenschappen. Elke gemeenschap werd gekenmerkt door haar eigen karakteristieke soorten.
 De cultures kunnen we onderscheiden in:
1. hakvruchtcultures, bijv bieten, rapen, aardappels, penen;
2. halmvruchtcultures. granen.
Deze zijn rijker aan soorten dan de hakvruchtcultures.
a. zomergranen,
b. wintergranen,
welke weer soortenrijker zijn dan de zomergranen, vanwege de winterannuellen;
3. overige cultures; bijv. peulvruchten.
 De verarming van de akkerflora
De verarming in de Nederlandse akkerflora is niet alleen ontstaan door de verbeterde zaai zaadselectie en de verminderde bouw van akkergewassen; met name de toepassing van de wisselbouw (de toegenomen hakvruchtcultuur), de teelt van zomergranen, de zwaardere bemesting met kunstmest, de dichtere stand van het gewas, sterkere mechanische grondbewerkingen als ook ruilverkavelingen, ontgrondingen en gemeentelijke uitbreidingen hebben de akkerkruiden danig teruggedrongen. In Wilde Planten deel III wordt een pleidooi gehouden tot het inrichten van een aantal akker onkruidreservaten op verschillende grondsoorten, verdeeld over de planten geografische districten. Dit zou ten behoeve van het landschap – de planten horen er immers in thuis – alsook de wetenschap, educatie en recreatie van groot belang kunnen zijn. De toepassing van oude landbouwmethoden moet hierbij een belangrijke rol spelen. Voor het welslagen van dergelijke onkruidakkers zal men zich minder moeten opstellen als natuurbeschermer, echter meer als agraricus. Voorwaarden bij het aanleggen van een eenjarige akker onkruidenvegetatie terreinligging en oppervlakte: In openbaar groen zal een eenjarige akker kruidenvegetatie zeer goed ontwikkeld kunnen worden op terreinen, waarvan verwacht kan worden dat deze enkele jaren braak zouden blijven liggen of op kleinere schaal in z.g. instructietuinen b.v. bij ziekenhuizen, bejaardencentra, scholen, in heemparken of in wegbermen. Evengoed is het mogelijk om terreinen van grotere omvang bijv. 5.000 m2 en meer speciaal hiervoor te bestemmen. De onderhoudskosten voor een stukje “cultuur” in de geest van een onkruidenakker zijn niet zoals vaak wordt vermeend nihil, integendeel, een boer bewerkte jaarlijks zijn akker, ploegde, egde hem en zaaide hem jaarlijks in; deze bewerkingen zullen ook nodig blijven voor een eenjarige onkruidenakker. Bij de aanleg wordt aan een terrein waar een machinale grondbewerking mogelijk is en dat volledig in de zon is gelegen, de voorkeur gegeven. – Bodemtype en grondsoort: Ook het bodemtype speelt een belangrijke rol.
Bij voorkeur gaat men uit van een drogere  bodem. Natte of zeer natte bodems zijn in de meeste gevallen ongeschikt, vooral om redenen van praktische aard (onderhoud). Ook zeer zware gronden zijn niet geschikt, doch hier kan men met grondverbetering veel bereiken, bijv. het doorwerken van zand, e.d. Ook is het zo dat de grond niet te voedselarm dient te zijn. Bij voorkeur dus een wat voedselrijker milieu, doch wel stikstofarm. In uiterste gevallen kan men zeer schrale gronden geschikt maken door middel van het doorwerken van compost, teelaarde, stalmest, e.d.
Vooral geen kunstmest gebruiken! Het boven aangegeven zijn slechts globale aanwijzingen. Het is moeilijk precies te omschrijven welke bodem welke mogelijkheden biedt. Gevoel en het opdoen van ervaring spelen ook hierbij een belangrijke rol. – Type van de akker: Het aantal variaties en mogelijkheden is echter groot, niet alleen in akkertypen, maar vooral in soorten (kleurcombinaties).
In wilde-plantentuinen worden in de geschiktheidslijst het duinakkertje, het voorjaarsakkertje, de bijenakker en de wildakker, benevens een aantal soortencombinaties genoemd. Voor soorten zie tabel I. Eveneens is het mogelijk voor instructie educatiedoeleinden bijzondere varianten te maken.
Het betreft hier niet in de eerste plaats die akkeronkruiden die esthetisch vooral opvallen, maar die soorten die om andere redenen waarde hebben, bijvoorbeeld omdat ze karakteristiek zijn voor bepaalde akkers, delen van ons land of zeldzaamheidswaarde hebben. Hierbij zijn de zeer algemene soorten als muur, duizendknopigen, ganzevoetachtigen, melden, e.d. buiten beschouwing gelaten.
Bij verbouw van zomergranen, maïs, aardappelen en hakvruchten vindt grondbewerking hoofdzakelijk in het voorjaar plaats. De in het najaar eventueel gekiemde éénjarigen (de zg. winterannuellen) krijgen door deze bewerking nauwelijks ontwikkelingskansen. Voor het floristische aspect, waar het ons in de gecreëerde onkruidenakker toch om gaat, beperkt dit artikel zich in hoofdzaak tot de wintergraanakker en de éénjarige bloemenakker. De aanleg van een wintergraanakker, grondbewerking en bodemverbetering. Als advies voor inrichting van de akker geldt in het algemeen, dat men bij voorkeur uitgaat van een terrein dat groter is dan 20 are, zodat machinale grondbewerking mogelijk wordt.
Indien het terrein te klein is voor machinale bewerking of het niet toelaat, dient dit in handkracht te geschieden. Het zal duidelijk zijn dat in plaats van ploegen, eggen, stoppelen (lichte inwerking) enz. dit dan dient te geschieden door respectievelijk spitten, harken, schoffelen, enz. Zoals reeds vermeld biedt een wat lemige of lutumhoudende grondsoort meer mogelijkheden dan een schrale zandgrond.
Voor de verbouw van wintergranen moet op alle bodemsoorten vóór de winter geploegd en geëgd worden. Ook de inzaai geschiedt dan vóór de winter. Bij een éénjarige bloemenakker zonder graan kan de grondbewerking en inzaai ook in het voorjaar geschieden. Grondbewerking en inzaai in het voorjaar biedt als voordeel:
– minder beloping, daar het terrein een kortere tijd braak ligt;
– minder kans op een ongewenste onkruidenontwikkeling;
Nadelen daarentegen zijn dat:
– grondbewerking in het voorjaar de spontaan gekiemde winterannuellen vernietigt, deze zouden extra bij gezaaid moeten worden;
– bij zeer droge gronden na een langdurig schrale periode – die vaak in het voorjaar kan optreden – de kieming kan mislukken;
– dat het terrein voor een langere periode in een onaantrekkelijke staat verkeert.
Een belangrijk punt bij de aanleg van een éénjarige bloemenweide of akker met eenjarige akkeronkruiden is dat gestart wordt met een onkruidvrij terrein. Zolang dit niet het geval is, zal het noodzakelijk zijn het terrein onkruidvrij te maken.
Vooral de hardnekkige onkruiden als klein hoefblad, kweek, fioringras, ridderzuring en dergelijke, maar ook éenjarigen als muur, ganzevoet, melde, duizendknoop en dergelijke, dienen volledig uit het terrein verdwenen te zijn alvorens men tot inzaaien overgaat.
Achtergebleven, niet gewenste onkruiden, die niet afdoende bestreden worden, kunnen in één of enkele seizoenen zich zodanig sterk ontwikkelen dat ze aspect bepalend worden. Hierdoor zal het voor de gewenste akkeronkruiden steeds moeilijker worden zich te handhaven.
Bovendien is het van esthetisch belang ze niet toe te laten. Een en ander kan inhouden dat het terrein eerst (vele) maanden bewerkt dient te worden om het vrij van niet gewenste onkruiden te krijgen.
 De inzaai van de akker
Daar het er hier om gaat een akkerkruidenvegetatie te creëren is het niet noodzakelijk het graan in een gebruikelijke hoeveelheid per oppervlakte-eenheid uit te zaaien. Voor het uitzaaien kan volstaan worden met circa 50 kg per ha of minder. Ook kan het bijmengen van graan, zoals reeds vermeld geheel achterwege blijven. Alhoewel na enige jaren akkerbouw de onkruiden zich spontaan zullen gaan ontwikkelen, zal er steeds bij gezaaid moeten worden. Ongeveer 50 gram per are is meestal wel voldoende.
Men zaait breedwerpig. Om het veelal zeer fijne zaad goed over de in te zaaien oppervlakte te kunnen verdelen, kan het zaad vermengd worden met vochtig zand.
Het verdient aanbeveling niet alle soorten in een volledig mengsel uit te zaaien. Minder spectaculaire zouden door een massale bloei van bijv. klaproos en kamille in het niet vallen Zo zouden zeer laagblijvende soorten beter op de voorgrond uitgezaaid kunnen worden en hogere spectaculaire individuen meer naar achteren.
Over het tijdstip van inzaaien het volgende. In principe kunnen de meeste soorten in het voorjaar gezaaid worden, van begin maart tot begin april Het verdient aanbeveling zo vroeg mogelijk te zaaien, daar de vrijwel eik voorjaar optredende periode van schraal, droog weer niet bevorderlijk is voor het kiemen. Dit is de reden dat het op bepaalde gronden (droge zandgronden bijv.) beter voldoet wanneer in het najaar wordt ingezaaid. Sommige soorten kiemen beter bij najaarszaai, bijv, spiegelklokje, dauwnetel.
Wanneer het bijzaaien van wintergraan wordt toegepast, dient men uiteraard voor de winter in te zaaien. De beste tijd hiervoor is oktober-november. Het graan dient voor het invallen van de vorst boven te staan.
Voor onkruidenmengsel kunnen soorten gebruikte worden, die in dit artikel vermeld worden. Niet al die soorten zullen zich op elk bodemtype optimaal kunnen ontwikkelen. Voor de juiste sortimentskeuze raadplege men de tabellen/lijsten. Uiteraard is het ook mogelijk uit te gaan van een éénjarige akker met slechts die soorten die men doorgaans als “mooi” typeert ,zoals ganzebloem, klaproos, wilde ridderspoor, pekbloem. korenbloem; kamille, bolderik, wilde nigelle etc.
Hoe aan zaad te komen?
Daar het om praktische reden veelal noodzakelijk is elk jaar bij te zaaien, is het nodig tevens elk jaar van elk soorten zaad te winnen. Dit kan op de akker gebeuren. Om steeds over voldoende zaad van elke soort te kunnen beschikken, strekt het tot aanbeveling op een apart hoekje (bijvoorbeeld op de kwekerij) de soorten per regel afzonderlijk te kweken voor zaadwinning. Dit heeft tevens het voordeel dat men vlot per soort kan oogsten, hetgeen vooral wanneer men grotere hoeveelheden zaad per soort wint, win je een flinke tijdsbesparing op. Het afzonderlijk winnen per soort heeft het voordeel dat het steeds mogelijk is elke gewenste soortencombinatie in te zaaien.
De oogsttijden van de verschillende akkeronkruiden lopen uiteen. Alle klaproos soorten en de bolderik leveren goed kiemkrachtig zaad wanneer een deel der zaaddozen rijp is en er geen bloemen meer zijn. De nog groene zaaddozen zullen na het plukken bij het drogen voldoende rijpen. Alle composietenzaden moeten rijp of bijna rijp per hoofdje geoogst worden.
Ruw parelzaad. bleekgele hennepnetel. spiegelklokje en kromhals worden, wanneer een groot deel der zaden rijp is, als gehele plant geoogst en op kranten nagedroogd. Het rijpe zaad rolt er vanzelf uit en kan verzameld worden. Bij knopherik en herik kunnen de rijpe of bijna rijpe hauwen afgeritst en gedroogd worden om na te rijpen.
Diverse firma’s bieden onkruidzaad aan. Het is echter goed ons te realiseren wat hierover gezegd is in de inleiding van dit artikel. Slechts zuiver inheems materiaal is geschikt wanneer wij in het openbaar groen met inheemse flora willen werken. Ook hebben enkele gemeentelijke plantsoendiensten onkruidzaad uit eigen kwekerij in voorraad. Een beperkte hoeveelheid per soort is tegen kostenvergoeding op aanvraag verkrijgbaar. Het dient als uitgangsmateriaal voor verdere doorgekweekt. O.a. de gemeenten Amstelveen, Amsterdam, Venlo en Vlaardingen geven jaarlijks een zaadlijst van beschikbare soorten uit.
 Beheer
Tijdens de oogsttijd of na de hoofdbloei dient men te maaien. Ter bevordering van de uitzaai der kruiden laat men het maalsel enige tijd liggen alvorens het af te voeren. Het veld moet daarna gestoppeld en in oktober of in het voorjaar (maart) geploegd en opnieuw ingezaaid worden. Wanneer veel ongewenst onkruid opkomt is het noodzakelijk dat het terrein eerst onkruidvrij gemaakt wordt. Voor het onderhoud (beheer) geldt dat in principe de oude werkwijze van de akkerbouw gevolgd wordt. Dat houdt in; in het najaar of voorjaar, eggen, inzaaien, licht in eggen, (eventueel) rollen. Bij kleinschalige terreinen kan. zoals reeds eerder gezegd, de grondbewerking ook “kleinschalig” geïnterpreteerd worden:
Ploegen is dan spitten, eggen is harken, enz.
Tijdens de groei- en bloeiperiode kan het soms noodzakelijk zijn om één of enkele malen de meest agressieve, ongewenste onkruiden te verwijderen. Dit hangt sterk af van de grondsoort, oppervlakte van de akker en het gewenste vegetatie-beeld.
Na de bloei maaien, zaad laten afrijpen, dorsen en de akker afruimen en opschonen. Hierna breekt een periode aan dat de akker braak ligt. Dit is de tijd dat er gestoppeld dient te worden. Vooral het stoppelen is in de bestrijding van de ongewenste soorten een erg belangrijke handeling. Het periodiek oppervlakkig bewerken van de akker zal deze onkruiden letterlijk het veld doen ruimen (zie ook wat voorgaand hierover gezegd is). Dit wordt zo nodig herhaald tot geploegd gaat worden. Het geheel van de bovenomschreven handelingen wordt jaarlijks herhaald. Bij gebruik van granen kan desgewenst afgewisseld worden met rogge en gerst op zandgronden en tarwe op zwaardere gronden. Zoals de boer zijn akker bewerkte, zo moet men dit in wezen nu nog doen, zij het dat de graanoogst van minder belang zal zijn.
Ontsluiting van een eenjarige bloemenakker
Om een bloemenakker wel of niet te ontsluiten hangt sterk af van de situatie en het publiek. Soms moet de bloemenakker slechts aan de randen toegankelijk zijn. Soms is het wenselijk een padenpatroon volgens de te verwachten looproutes te maken. Deze paden zouden normaal mee gezaaid en later bijvoorbeeld wekelijks gemaaid kunnen worden.
Het verdient de aanbeveling, vooral uit educatief oogpunt, om ter plaatse een korte verklarende tekst aan te brengen. Een korte verklaring van wat ter plaatse te zien is (eventueel ook middels de plaatselijke pers), zal zeker de interesse van de zijde van het publiek kunnen verhogen en zodoende de belevingswaarde doen toenemen.
Geraadpleegde literatuur over akkerkruiden en de éénjarige bloemenakker
 Akkeronkruiden van P. Zonderwijk. Natuurbehoud 4e jaargang nr. 1. * Akkeronkruidvegetatie als indicator van het milieu, in het bijzonder de bodemgesteldheid; J. F. Bannink. H. N. Leys en i S. Zonneveld. Atlas van de Nederlandse grassen. J. Landwehr, 1976.
Flora van Nederland, geïllustreerd, Heukels-v. Oostroom; 18e druk 1975. Geschiktheidslijst van Wilde Planten voor Heemparken, Bloemenweiden, Bermen e.d. uitg Dienst voor Plantsoenen, Sport. Jeugd en Recreatie, gemeente Amstelveen (interne publicatie, niet verkrijgbaar) Inrichting en onderhoud van pluk- en onkruidakkers. H. N. Leys afd Botanie Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Leersum okt 1971. Wilde Planten deel III blz 120-126 “Essen en Kampen”, V. Westhoff e.a Plantengemeenschappen in Nederland; klasse 12 en 13, Klasse der hak- en graanvruchtakkers. V. Westhoff en Den Held. 52e Beschrijvende rassenlijst van landbouwgewassen 1977.
Kiemplantentabel van akkeronkruiden. D. C. van Dord en P. Zonderwijk. Plantenziektekundige Dienst in Wageningen. Wilde Plantentuinen, J. Landwehr en C Sipkes.